Een diagnose kan helpen om de gevolgen en eventuele herhalingskans voor een volgende zwangerschap vast te stellen. Het is uw beslissing of u toestemming geeft voor de verschillende onderzoeken, het babygram en/of de schouwing. Als u hier bezwaar tegen heeft, respecteert iedereen dat.
Er wordt echter niet altijd een duidelijke oorzaak voor de sterfte van uw kind gevonden. Bloedonderzoek, obductie, babygram, schouwing en chromosoomonderzoek geven dan geen afwijkende bevindingen.
Een onderzoek dat ter sprake kan komen, is chromosoomonderzoek. Chromosomen zijn dragers van erfelijke informatie; ze bevinden zich in de celkernen. Bij een levend kind kunnen chromosomen uit het vruchtwater bepaald worden. In het geval van een zwangerschapsbeëindiging naar aanleiding van een afwijkende uitslag van de NIPT (Niet-Invasieve Prenatale Test) of echo-afwijkingen kan er chromosomenonderzoek worden gedaan door middel van een vlokkentest of een vruchtwaterpunctie. Dit gaat in overleg met de afdeling Klinische genetica. Na een vruchtdood kunnen chromosomen uit een stukje weefsel worden onderzocht, bijvoorbeeld uit een stuk navelstreng of uit een stukje van het bovenbeen. Dit wordt laatste wordt spierfaciebiopt genoemd. Dit onderzoek gebeurt alleen als u daarin toestemt en als de gynaecoloog dit zinvol vindt.
Als uw kindje geboren is, kan uw kind van buitenaf beoordeeld worden op aanwezigheid van afwijkingen die mogelijk informatie geven over de oorzaak van de afwijking of doodsoorzaak. Dit noemen we schouwen. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door de kinderpatholooganatoom. Deze doet dit in samenwerking met de klinisch geneticus, dit is de medisch specialist op gebied van erfelijke en syndromale aandoeningen. De aanwezigheid van bepaalde uiterlijke kenmerken kan helpen bij het stellen van de juiste diagnose of doodsoorzaak. De klinische geneticus wordt hiervoor apart uitgenodigd en als het nodig is, maakt deze een afspraak met u voor aanvullend onderzoek en een afspraak voor de uitslag hiervan. Een schouwing is mogelijk zonder dat een obductie plaatsvindt. Bij een schouwing vindt tevens een röntgenfoto plaats (een babygram) die het mogelijk maakt om inwendige (vooral) botstructuren goed zichtbaar te maken.
Sommige afwijkingen kunnen niet aan de buitenzijde worden waargenomen. Er kan dan een röntgenfoto van uw kind worden gemaakt. Hierop kunnen bepaalde afwijkingen van het skelet worden gezien.
In speciale gevallen kan een MRI-onderzoek van het overleden kind nog aanvullende informatie geven. Dit onderzoek wordt alleen aangevraagd als de gynaecoloog hiervoor indicatie ziet. MRI (Magnetic Resonance Imaging) maakt gebruik van een magneet en radiogolven. Met een MRI-scan kunnen we de binnenkant van het lichaam van uw kind bekijken en onderzoeken. Voor het MRI-onderzoek is geen medische ingreep nodig, er zijn dus ook geen beschadigingen zichtbaar aan het kind.
Bij een obductie (sectie) onderzoekt een arts (patholoog) of er een oorzaak gevonden kan worden voor het overlijden van uw kind of de afwijkingen van uw kind. De gynaecoloog bespreekt dit onderzoek vooraf. Misschien schrikt u van de gedachte dat in uw kind wordt gesneden. Maar net als na een operatie wordt de snede netjes gehecht. U kunt met de gynaecoloog overleggen of u uw kind nog kunt zien na de obductie. Dit is meestal nog mogelijk. Een onderdeel van de obductie waarvoor vaak apart toestemming wordt gevraagd, is de schedelobductie. Hierbij kijkt men of er afwijkingen in de hersenen aanwezig zijn. Dit onderzoek is in sommige situaties van belang en wordt afzonderlijk met u besproken. Na obductie kunt u uw kindje mee naar huis nemen voor een begrafenis of crematie.